Antwoorden $\mu = \sigma$
Opdracht 1
In een verzameling met twee getallen is de zaak ook tamelijk eenvoudig. Een van beide getallen moet $0$ zijn, willen we gemiddelde en standaardafwijking aan elkaar gelijk krijgen.
Na wat proberen blijkt bijvoorbeeld dat de getallen $0$ en $1$ gemiddelde $0{,}5$ hebben, maar ook standaardafwijking $0{,}5$. Beide maten zijn proportioneel, dat wil zeggen, dat als we alles $10$ keer zo groot maken, $\mu$ en $\sigma$ ook $10$ keer zo groot worden. Inderdaad hebben $0$ en $10$ gemiddelde $5$ en standaardafwijking $5$. Een wiskundig bewijs kan als volgt.
De beide formules voor $\mu$ en $\sigma$,
$\mu = \frac{\sum x_i}{n}$ en $\sigma = \sqrt{ \frac{\sum(x_i-\mu)^2}{n}}$, en hun beider kwadraten kunnen geschreven worden als
$\mu^2 = \frac{L^2}{n^2}$ en $\sigma^2=\frac{K}{n}-\frac{L^2}{n^2}$,
met $L$ de (lineaire) som van de getallen $\sum x_i$ en $K=\sum x^2_i$ de kwadratensom van de getallen
Gelijkstelling van $\mu$ en $\sigma$ is ook gelijkstelling van $\mu^2$ en $\sigma^2$, levert uiteindelijk
$2L^2 = Kn$ | $(1)$ |
Stellen we voor $n = 2$ de beide getallen $a$ en $b$, dan volgt via $(1)$:
$2(a + b)^2 =(a^2 + b^2)\cdot 2$
en dus, na delen door $2$ en vereenvoudigend:
$2ab = 0$.
Minstens een van beide getallen moet dus 0 zijn.
Opdracht 2
Het is redelijk recht-toe-recht-aan te bewijzen dat als drie niet-negatieve getallen $a, b$ en $c$ hetzelfde gemiddelde en dezelfde standaardafwijking hebben, er moet gelden:
$$a^2 + b^2 + c^2 - 4ab - 4ac - 4bc = 0.$$
We beschouwen deze vergelijking als een tweedegraadsvergelijking in $a$:
$$a^2 + (-4b - 4c)\cdot a + b^2 + c^2 - 4bc = 0.$$
De twee oplossingen berekenen met de abc-formule. Daartoe bepalen we eerst de discriminant $D$:
$$D=(-4b-4c)^2 - 4\cdot 1\cdot (b^2 + c^2 - 4bc)$$
$D$ kan ook geschreven worden als:
$$D = 12(b^2+c^2 + 4bc) = 4\cdot 3\cdot (b + (2 + \sqrt3)c)\cdot(b+(2-\sqrt3)c).$$
Omdat voor gehele getallen $b$ en $c$ zowel de factor $b+(2+\sqrt3)c$ als de factor $b+(2-\sqrt3)c$ geen $3$ kan zijn, kan $D$ geen volledig kwadraat zijn, nodig om de oplossing $a$ een geheel getal te laten zijn.
Opdracht 3
Stel de oplossing is $(1, 4, 9, x)$. Dan volgt uit $(1)$, met $ L = x + 14$ en $K = x^2 + 98$:
$$2(x +14)^2 = (98 +x^2)\cdot 4$$
Dan geldt, na haakjes uitwerken en vereenvoudigen:
$$x^2 – 28 = 0$$
Dus $x = 0 \vee x = 28$. De tweede oplossing voor $n = 4$ met $1, 4$ en $9$ is dus $(1, 4, 9, 28)$, met $\mu = \sigma = 10{,}5$.
Opdracht 4
Het viertal $(0, 1, 4, 9)$ bestaat uit vier kwadraten: $(0^2, 1^2, 2^2, 3^2)$. Het kan bewezen worden dat elke vorm $(0^2, a^2, b^2, (a + b)^2)$ een oplossing is.
Opdracht 5
Als de oplossing $(1, 2, 3, x, y)$ is, volgt $L = x + y + 6$ en $K = x^2 + y^2 + 14$, zodat met $(1)$ moet gelden:
$2(x + y + 6)^2 = (x^2 + y^2 + 14)\cdot 5$ | $(2)$ |
Als dan tevens $\mu = \frac{L}{n} = 10$, moet ook gelden: $x + y = 44$. Vul daarom $y = 44 - x$ in $(2)$ in; er volgt:
$$2\cdot(50)^2 = (x^2 + x^2 - 88x + 1936+ 14)\cdot 5,$$
uiteindelijk resulterend in:
$$x^2 - 44x + 475 = 0,$$
te ontbinden in $(x - 19)(x - 25)$.
De enige oplossing is dus $(1, 2, 3, 19, 25)$.
Opdracht 6
Op eenzelfde soort manier als in opdracht 5 volgt de kwadratische vergelijking $x^2 - 33x + 540 = 0$ met de twee oplossingen $x = 15$ en $x = 18$, met $\mu=\sigma=8$ respectievelijk $8{,}5$.
Opdracht 7
Enkele oplossingen, gevolgd door $\mu=\sigma$-waarde zijn hieronder in tabelvorm gegeven.
$ $ | $n$ | |||||||||||||||||||||
$7$ | $8$ | $9$ | $10$ | $µ, σ$ | ||||||||||||||||||
$0$ | $1$ | $2$ | $3$ | $4$ | $5$ | $13$ | $4$ | |||||||||||||||
$0$ | $1$ | $3$ | $4$ | $5$ | $6$ | $16$ | $21$ | $7$ | ||||||||||||||
$0$ | $1$ | $2$ | $3$ | $4$ | $7$ | $9$ | $18$ | $5{,}5$ | ||||||||||||||
$0$ | $1$ | $2$ | $3$ | $4$ | $6$ | $7$ | $18$ | $19$ | $6{,}67$ | |||||||||||||
$0$ | $1$ | $2$ | $3$ | $4$ | $5$ | $7$ | $12$ | $20$ | $6$ | |||||||||||||
$0$ | $1$ | $2$ | $3$ | $4$ | $5$ | $6$ | $14$ | $19$ | $6$ | |||||||||||||
$1$ | $2$ | $3$ | $4$ | $5$ | $6$ | $9$ | $14$ | $28$ | $8$ | |||||||||||||
$2$ | $3$ | $4$ | $5$ | $6$ | $7$ | $8$ | $21$ | $34$ | $10$ | |||||||||||||
$0$ | $1$ | $2$ | $3$ | $4$ | $5$ | $6$ | $13$ | $17$ | $24$ | $7{,}5$ | ||||||||||||
$0$ | $1$ | $2$ | $3$ | $4$ | $5$ | $6$ | $8$ | $9$ | $22$ | $6$ |
Open vragen – nog niet onderzocht
- Vermoeden: voor $n = 5$ is er geen oplossing met $0$.
- Vermoeden: voor $n = 6$ is er geen oplossing zonder $0$.
- Wat gebeurt er als we ook negatieve (gehele) getallen toestaan? Elk getal mag – negatief òf positief – maar één keer voorkomen: $(-1, 0, 1, 2, 3, 4)$ mag dus niet). Hoe klein kan $\mu = \sigma$ dan worden?